Op 15 februari 2007 verkrijgt belanghebbende, X bv, de eigendom van een kantoorgebouw. De koopsom bedraagt € 18.500.000. Het complex is ontstaan na de sloop, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, van een aantal industriële bouwwerken aan de b-straat en de a-straat en vervolgens de bouw van een complex aan de b-straat en de a-straat. Bij de sloop van de oude bouwwerken is alleen de voorgevel van de a-straat blijven staan. De bouwwerken zijn met elkaar vervonden door een verbindingsgang op de begane grond. Onder de bouwwerken en onder de binnentuin ligt een gezamenlijke kelder met een ingang aan de b-straatzijde. Het gebouw is tot medio 2007 in gebruik geweest als publieke voorziening voor de gemeente. X bv beroept zich in de leveringsakte op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder p Wbr, aangezien het verkochte een monument in de zin van de Monumentenwet 1998 is en de koper een in Nederland gevestigde rechtspersoon welke hoofdzakelijk de instandhouding van dergelijke monumenten ten doel heeft. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stemt de inspecteur ermee in dat X bv kan worden aangemerkt als een monumentenvennootschap. Het pand aan de b-straat voldoet volgens hem echter niet aan de vereisten van een rijksmonument. De inspecteur deelt X bv vervolgens mee dat de rangschikking als monumentenrechtspersoon wordt ingetrokken, omdat nooit is voldaan aan de instandhoudingseis. In geschil is de naar aanleiding daarvan opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met boete. X bv komt in beroep. Rechtbank Haarlem overweegt dat het complex aan de a-straat en de b-straat samen één onroerende zaak zijn. Volgens de rechtbank kan alleen een gehele onroerende zaak worden aangewezen als monument en niet slechts een gedeelte daarvan. Het beroep van X bv is gegrond. De naheffingsaanslag en boetebeschikking worden vernietigd. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam volgt het oordeel van de rechtbank dat de monumentenvrijstelling betrekking heeft op het gehele complex, ook al beperkt de monumentale waarde zich tot een voorgevel. Het hof overweegt dat sprake is van één verkrijging en wel van een verkrijging waarop de monumentenvrijstelling van toepassing is. Het hoger beroep is ongegrond.