De heer X1 en mevrouw X2 exploiteren in maatschapsverband een tuinbouwbedrijf. Zij hebben in 1993 een woning bij het bedrijf laten bouwen. De woning rekenen ze tot hun privévermogen. Het erf en de ondergrond rekenen ze tot het ondernemingsvermogen. De feitelijke uitoefening van het bedrijf wordt op 31 december 2000 beëindigd. Op dat moment waren X1 en X2 al met de gemeente in onderhandeling over verkoop van alle onroerende zaken. Uiteindelijk worden deze in 2004 aan de gemeente geleverd. In geschil zijn de ib/pvv-aanslagen van X1 en X2 over 2004.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de opbrengst door de inspecteur terecht als nagekomen stakingswinst in 2004 is belast. De tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken zijn namelijk aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop. Voorts is in verband met de staking ten onrechte een deel van de grond naar het privévermogen overgebracht. X1 en X2 stellen ook vergeefs dat de ondergrond en het erf van de woning privévermogen zouden zijn geworden. X1 en X2 worden in 2004 elk alsnog belast voor € 441.717 extra stakingswinst. De beroepen van X1 en X2 zijn deels gegrond. X1 en X2 claimen vergeefs vergoeding van de werkelijke proceskosten, ondanks dat aanvankelijk de totale stakingswinst ter behoud van rechten bij elk van hen in aanmerking was genomen.