Hof Amsterdam oordeelt dat uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen over het werkelijke rendement, en de vaststaande feiten, volgt dat het werkelijk rendement van X zo laag is dat het box 3-inkomen niet nog verder hoeft te worden verlaagd.

X ontvangt in 2007 een overlijdensschadevergoeding van € 393.909 in verband met het overlijden van zijn partner in 1998 door een fataal ongeluk. Deze schadevergoeding staat deels op een spaarrekening en is deels belegd in aandelen en obligaties. In geschil is onder meer of de overlijdensschadevergoeding voor de jaren 2017 tot en met 2019 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort en of de belastingheffing over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in strijd is met art. 1 EP EVRM en art. 14 EVRM. Hof Den Haag oordeelt dat de overlijdensschade-uitkering in de wet niet is vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3. De IB-aanslagen 2017 en 2018 worden nog wel verminderd omdat de heffing hoger is dan het werkelijk rendement. Het hof overweegt daarbij dat geen rekening hoeft te worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten. Het hoger beroep van X is gegrond. X en de staatssecretaris gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar zijn recente jurisprudentie, dat wel degelijk rekening moet worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten en dat met betrekking tot de tweede woning geen eigen gebruik van een onroerende zaak in aanmerking hoeft te worden genomen. Voor het overige doet de Hoge Raad de zaak af onder verwijzing naar art. 81 lid 1 Wet RO. De overlijdensschade-uitkering is niet vrijgesteld van de rendementsgrondslag van box 3. De zaak wordt verwezen naar Hof Amsterdam.

Hof Amsterdam oordeelt dat uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen over het werkelijke rendement, en de vaststaande feiten, volgt dat het werkelijk rendement van X zo laag is dat het box 3-inkomen niet nog verder hoeft te worden verlaagd. Met betrekking tot hetgeen X aanvoert over de wijze waarop uitkeringen wegens overlijdensschade in de heffing worden betrokken, merkt het hof op dat dit een herhaling vormt van hetgeen hij ook eerder al bij Hof Den Haag en de Hoge Raad heeft aangevoerd. Het hof komt niet aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van X toe, omdat de Hoge Raad het door X ingestelde principale en incidentele beroep in cassatie heeft verworpen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 1

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 11 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen