Rechtbank Breda oordeelt dat herstel van de te hoge creditering, met terugwerkende kracht, niet mogelijk is.

A en B drijven een onderneming in vof-verband. in 2007 brengen zij de onderneming ruisend in belanghebbende (X bv) in. Ter zake van de verkrijging van twee onroerende zaken doet belanghebbende een beroep op de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel 3 WBR. Voor de overinbreng worden A en B gecrediteerd. Belanghebbende verwerkt de creditering onder de post langlopende schulden als een schuld aan de aandeelhouders. Over deze schuld wordt ook rente betaald. De inspecteur constateert in 2009 dat niet is voldaan aan het crediteringsmaximum van art. 5 Uitv. besl. BRV, en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting aan belanghebbende op. Belanghebbende stelt dat het van meet af aan de bedoeling is geweest om de creditering om te zetten in agio, maar dat de omzetting door tijdsdruk niet heeft plaatsgevonden. Volgens belanghebbende is dit nog op te lossen door een rectificatie van de inbrengakte.

Rechtbank Breda oordeelt dat herstel van de te hoge creditering, met terugwerkende kracht, niet mogelijk is. De rechtbank overweegt hierbij dat de overdrachtsbelasting een tijdstipbelasting is en dat alleen de feiten en omstandigheden op het moment van de inbreng daarbij bepalend zijn. Eventuele wijzigingen nadien hebben dan ook geen invloed op die feiten en dus ook niet op de heffing. De naheffingsaanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Rechtbank Breda

4

Gerelateerde artikelen