Belanghebbende, ambtenaar X, is in het kader van technische samenwerking met de Nederlandse Antillen voor het tijdvak van 15 september 1997 tot 15 september 1998 naar de Nederlandse Antillen uitgezonden. De uitzending is verlengd en uiteindelijk is X per 9 mei 1999 ontslagen. X heeft zich op 1 juni 1999 ziek gemeld. In verband daarmee is besloten aan haar de laatstgenoten bezoldiging door te betalen op grond van art. 38 lid 2 van het ARAR gedurende een periode van maximaal 52 weken. In deze verwijzigingsprocedure is in geschil of X voor het gehele jaar 1999 recht heeft op de zogenoemde KabNA-aftrek en of Nederland in dit kader heffingsbevoegd is.
Verwijzingshof Arnhem (MK II, 19 juli 2011, 09/00154) overweegt dat X geen recht heeft op de KabNA-aftrek. X heeft na 9 mei 1999 namelijk geen werkzaamheden meer verricht voor haar voormalige werkgever. De belastingheffing over zowel het salaris van X als over de aan haar betaalde uitkeringen is toegewezen aan Nederland. Inhouding van loonbelasting op de betalingen door het Ministerie van Financiën heeft naar het oordeel van het hof terecht plaatsgevonden. X moet vanaf 9 mei 1999 worden aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. De door X ontvangen uitkeringen moeten tot haar binnenlandse onzuivere inkomen worden gerekend. De inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat, in verband met de ontslagdatum van 9 mei 1999, de KabNA-aftrek hoger kan worden vastgesteld, hetgeen leidt tot een lager belastbaar inkomen. In zoverre is het beroep van X gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).