Advocaat-generaal Wattel concludeert dat niet valt in te zien dat de voor het gehele verdrag geldende betekenis van ‘internationaal verkeer’ in art. 3 lid 1 onderdeel h niet zou gelden voor de identieke term in art. 14 lid 3.

Belanghebbende, X, woont in Nederland en is werkzaam als piloot voor C Ltd. Zijn standplaats is in het Verenigd Koninkrijk gelegen. In geschil is het heffingsrecht over het inkomen voor de dagen dat X geen internationale vluchten heeft uitgevoerd. Dit betreft 55 dagen in verband met binnenlandse vluchten in het VK, stand-bye op de standplaats en training in het VK. X is van mening dat op deze dagen geen sprake is van ‘internationaal verkeer’ en dat het VK het heffingsrecht over de inkomsten van die dagen heeft. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat Nederland ook het heffingsrecht heeft over de inkomsten op de dagen dat X geen internationale vluchten heeft uitgevoerd. X maakt niet aannemelijk dat een van het Verdrag NL - VK afwijkende uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ moet worden toegepast. Hof Amsterdam oordeelt dat ook de werkzaamheden aan de grond behoren tot de werkzaamheden in het ‘internationaal verkeer’. Uit het Verdrag volgt dat het de beloning betreft ter zake van een dienstbetrekking als lid van de bemanning van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. Ook beloningen die in een wat verder verwijderd verband staan tot de directe uitoefening van de dienstbetrekking als lid van de bemanning van een schip of luchtvaartuig, zijn daaraan toe te rekenen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. X gaat in cassatie en stelt daarbij dat de definitie van ‘internationaal verkeer’ in art. 3 lid 1 onderdeel h Verdrag NL - VK niet geldt voor art. 14 lid 3 Verdrag NL - VK.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat niet valt in te zien dat de voor het gehele verdrag geldende betekenis van ‘internationaal verkeer’ in art. 3 lid 1 onderdeel h niet zou gelden voor de identieke term in art. 14 lid 3. Volgens de A-G eist de context van de afwijking in art. 14 lid 3 Verdrag NL - VK (woonstaatheffing) van art. 15 lid 3 OESO-Model 2005 (werkelijke-leidingstaatheffing) dit namelijk niet. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 31a

Wet op de loonbelasting 1964 10

Wet inkomstenbelasting 2001 84

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten 14

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten 3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Internationaal belastingrecht

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

12

Gerelateerde artikelen