Belanghebbende, X, bv, is eigenaar en gebruiker van een tankterminal die zij gebruikt voor het mengen van per schip aan- en afgevoerde minerale oliën. Op de locatie van de terminal bevindt zich een olieopslag- en olieoverslaginstallatie die bestaat uit acht op- en overslagtanks, leidingwerk, een hotoilsysteem, een dampretoursysteem, een meet- en regelstation, pompen, elektrische installaties en laad- en losarmen. Het leidingwerk verbindt de verschillende tanks, pompen en laad- en losarmen op de steigers met elkaar en omvat buisleidingen van verschillende diameters met een totale lengte van circa 2,5 kilometer. Voor Hof 's-Gravenhage is in geschil of het leidingnetwerk en de laad- en losarmen moeten worden aangemerkt als werktuigen die onder de werktuigenvrijstelling vallen. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
De Hoge Raad acht de beslissing van het hof dat de tankterminal in zijn geheel een gebouwd eigendom is, onbegrijpelijk. Het hof oordeelde dat het leidingwerk, het meet- en regelstation en de laad- en losarmen los van elkaar en los van de op- en overslagtanks geen zelfstandige functie hebben en daarom onvoldoende zelfstandigheid hebben om op zichzelf te worden aangemerkt als gebouwde eigendommen. Door een beslissende betekenis toe te kennen aan het – naar zijn oordeel – ontbreken van een zelfstandige functie van de desbetreffende onderdelen van de tankterminal heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd, aldus de Hoge Raad. Voor het antwoord op de vraag of een onderdeel van een bedrijfscomplex op zichzelf als een gebouwd eigendom is aan te merken, is namelijk bepalend of dat onderdeel in bouwkundig opzicht zelfstandigheid binnen dat bedrijfscomplex bezit. Het hof had daarom moeten onderzoeken of de constructie van het leidingwerk en van de laad- en losarmen zodanig is dat deze onderdelen op zichzelf, los beschouwd van hun functie binnen het productieproces, als een gebouwd eigendom zijn aan te merken. Daarmee is de beslissing van het hof dat de tankterminal in zijn geheel moet worden aangemerkt als één gebouwd eigendom onjuist. De Hoge Raad merkt op dat in dat geval voor de onderdelen van de terminal die op zichzelf als een gebouwd eigendom kunnen worden aangemerkt en tevens als werktuig zijn aan te merken, toepassing van de werktuigenvrijstelling mogelijk is als wordt voldaan aan de criteria die de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geformuleerd (zie o.a. HR 7 juni 2000, nr. 34985, BNB 2000/230). Verder merkt de Hoge Raad nog op dat tussen partijen niet in geschil is dat het meet- en regelstation reeds op zichzelf is aan te merken als gebouwd eigendom en daardoor niet in de werktuigenvrijstelling deelt. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van het College van B&W gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam voor een nieuw onderzoek in hoeverre het leidingwerk en/of de laad- en losarmen kunnen delen in de werktuigenvrijstelling.