Het in 2023 fors verlagen van het tariefverschil in de VPB respectievelijk de schijfgrens in de VPB van € 395.000 naar € 200.000 maakt het fiscaal minder aantrekkelijk voor bedrijven om op kunstmatige wijze ondernemingsactiviteiten te verdelen over meerdere VPB-plichtige lichamen. Ook wordt het minder aantrekkelijk om een fiscale eenheid voor de VPB te verbreken uitsluitend om gebruik te kunnen maken van het lage VPB-tarief. Daarom neemt het kabinet nu nog geen maatregelen om dergelijke kunstmatige structuren te bestrijden. Dat schrijft staatssecretaris van Rij van Financiën aan de Tweede Kamer.
In 2021 heeft de Kamer een motie aangenomen die vraagt dergelijke situaties te monitoren (V-N 2021/50.9). In 2024 wordt het lage VPB-tarief geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomst van die evaluatie of signalen uit de praktijk beziet het kabinet of er aanleiding is of, en zo ja, welke aanpassingen dan nog nodig zouden zijn.
Ook gaat Van Rij in op de country-by-country-statistiek die Nederland levert aan de OESO. Bij het maken van de geaggregeerde gegevens worden diverse criteria toegepast om het onthullingsrisico te minimaliseren. Uit nader onderzoek blijkt dat meer detaillering inderdaad mogelijk is, terwijl het onthullingsrisico nog steeds minimaal blijft.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 22
[Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron]
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën