Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de omkering van de bewijslast niet alleen passend is wegens het niet voldoen aan de administratieplicht, doch eveneens wegens het niet voldoen aan de informatieplicht.

Mevrouw X is een alleenstaande moeder met diverse ondernemingen, zoals de exploitatie van een parabounce (een 1-persoons luchtballon), het poetsen van auto's, de bemiddeling bij verkoop van auto's, de in- en verkoop van vlees en het uitzenden van personeel. In 2006 wordt bij een boekenonderzoek geconstateerd dat de administratie gebreken bevat, dat X een hypothecaire lening van € 135.000 heeft afgelost en dat de bewuste onroerende zaak is verbouwd, terwijl onduidelijk is hoe X een en ander heeft kunnen bekostigen. In geschil is de ib/pvv-navorderingsaanslag over 2002, alsmede de 50% vergrijpboete van € 64.927. Rechtbank Breda verlaagt de boete tot 40% van de nagevorderde belasting en matigt de boete wegens het overschrijden van de redelijke termijn verder tot € 31.165. X gaat in hoger beroep. De inspecteur gaat incidenteel in hoger beroep.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de omkering van de bewijslast niet alleen passend is wegens het niet voldoen aan de administratieplicht, doch eveneens wegens het niet voldoen aan de informatieplicht. Er wordt namelijk geen geloof gehecht aan de verklaring van X dat zij het geld contant kreeg van de vader van hun minderjarige zoon. Naar de ervaring leert, vinden geldstromen van een dergelijke omvang namelijk niet plaats in contanten, althans niet zonder enige vastlegging daarvan in schriftelijke stukken. De omzetcorrectie van € 5.275 in verband met het uitbetalen van € 6.277 aan loon, terwijl onbekend is uit welke middelen dit is betaald, is terecht. Aangezien de uitbetaling niet in de administratie zijn verwerkt, moet € 6.277 alsnog als loonkosten in aanmerking worden genomen. In verband met de procedure over 2001 (zie 10/00513), is er in dat jaar een hoger verrekenbaar verlies. Het belastbare inkomen van X wordt aldus lager vastgesteld. Met betrekking tot de boete wordt geoordeeld dat 40% passend is, aangezien ter zake van hetzelfde feitencomplex meerdere boetes zijn opgelegd en omdat vanwege de omkering van de bewijslast niet is uit te sluiten dat X voor een te hoog bedrag in de heffing is betrokken. De rechtbank heeft de forse overschrijding van de redelijke termijn echter teveel aan de inspecteur toegerekend. Een matiging van slechts 5% is gerechtvaardigd. De boete komt daarom uit op 38% van de verschuldigde belasting (40% x 0,95). De beroepen zijn gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

1

Gerelateerde artikelen