Belanghebbende (stichting X) verricht van btw vrijgestelde onderwijsprestaties voor andere onderwijsinstellingen. Tot 1 januari 2009 maakt belanghebbende gebruik van de koepelvrijstelling (art. 11 lid 1 onderdel u Wet OB 1968). Door een wetswijziging per 1 januari 2009 kan belanghebbende zich niet meer op deze vrijstelling beroepen. In verband met de wetswijziging stuurt belanghebbende een brief naar de deelnemende scholen en stuurt ze een kostenverdelingsovereenkomst mee. In de brief wordt aangegeven dat de wijze van doorberekenen van de salaris-, personeels- en overige kosten (de bijdrageregeling) verandert. Belanghebbende is van mening dat ze – gezien de bijdrageregeling – geen btw is verschuldigd, omdat de bedragen uitsluitend een verrekening vormen van rechtstreeks voor gemene rekening gemaakte kosten, zodat verschuldigdheid van btw niet aan de orde is. Volgens belanghebbende is het leerstuk van "kosten voor gemene rekening" van toepassing. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het leerstuk van "kosten voor gemene rekening" niet van toepassing is. De rechtbank acht daarbij onder ander van belang dat de deelnemende scholen geen enkele (werkgever)bemoeienis hebben met het personeel dat bij belanghebbende in dienst is.
Hof Amsterdam oordeelt dat er bij kosten voor gemene rekening ook sprake dient te zijn van een rechtstreekse betrokkenheid van partijen bij de aanwending van de aan de kosten ten grondslag liggende werkzaamheden dan wel prestatie. Hierbij merkt het hof op dat deze betrokkenheid verder dient te gaan dan het afnemen van een gekozen pakket van werkzaamheden tegen een deel van de totale kosten. Volgens het hof heeft belanghebbende een dergelijke betrokkenheid niet aannemelijk gemaakt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.