Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de naheffingsaanslag niet zodanige (essentiële) gebreken vertoont dat hij moet worden vernietigd.

A en B drijven in firmaverband een onderneming, die onder andere bestaat uit de exploitatie van onroerende zaken. Per 1 januari 2001 brengen zij een zelfstandig gedeelte van de onderneming in belanghebbende (X bv) in. Hierbij wordt onder andere een onroerende zaak ingebracht. Ter zake van de inbreng is een beroep gedaan op een vrijstelling overdrachtsbelasting. In 2003 verkoopt belanghebbende de onroerende zaak aan een derde. De inspecteur legt vervolgens een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, omdat niet aan de voorwaarden van de vrijstelling is voldaan. Belanghebbende is het niet eens met de opgelegde aanslag omdat deze het jaartal 2005 bevat en niet het getal 2003. Volgens belanghebbende moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de naheffingsaanslag niet zodanige (essentiële) gebreken vertoont dat hij moet worden vernietigd. Het hof wijst er hierbij op dat het getal 2005 duidt op het jaar waarin de naheffingsaanslag is opgelegd en niet ziet op het tijdstip waar de aanslag betrekking op heeft. Verder merkt het hof nog op dat het voor belanghebbende zonder meer duidelijk moet zijn geweest welke feiten en omstandigheden aanleiding tot de naheffing hebben gegeven. De naheffingsaanslag blijft dan ook in stand.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hof 's-Gravenhage

2

Gerelateerde artikelen