Belanghebbende verwerft in 1999 6500 van de 125.000 aandelen A in Z bv. Z bv heeft naast de aandelen A ook nog 75.000 aandelen B. Tussen de aandelen A en B bestaat er een verschil in nominale waarde en de agioreserve. Verder is er een verschil in stemrechten: de aandelen A geven recht op vier stemmen per aandeel en de aandelen B op één stem per aandeel. In 2001 verkoopt belanghebbende de aandelen. Hij geeft de daarbij gerealiseerde winst niet aan, omdat hij er vanuit gaat dat hij geen a.b. heeft (6500 / 200.000 = 3,25%). De inspecteur gaat echter uit van de aandelen A (6500 / 125.000 = 5,2%) en stelt dat belanghebbende wel a.b.-winst heeft genoten. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbende een a.b. heeft in bv Z. Volgens de rechtbank heeft belanghebbende namelijk een soort a.b. in aandelen A. Hof Arnhem oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis van art. 4.7 Wet IB 2001 blijkt dat de regeling voor het soort a.b. ziet op aandelen die verschillen voor wat betreft de rechten op de winstreserves. Volgens het hof vormen aandelen die slechts niet-vermogensrechtelijke verschillen bevatten, maar wel identieke rechten op de winstreserves bevatten, één soort aandelen. Het gelijk is dan ook aan belanghebbende. Het hof vernietigt de navorderingsaanslag. De Hoge Raad oordeelt dat de aandelen A en de aandelen B niet kunnen worden aangemerkt als aandelen van dezelfde soort. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis van art. 4.7 Wet IB 2001. Uit de wettekst en wetgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad dat de wetgever de gelijkstelling in 4.7 lid 2 Wet IB 2001 heeft beperkt. Uit de wettekst blijkt volgens de Hoge Raad dat de gelijkstelling niet voor alle verschillen in zeggenschap geldt, en uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad niet dat de wetgever, in weerwil van de wettekst, een ruimere uitleg heeft beoogd. De Hoge Raad verwijst de zaak nog wel naar Hof Amsterdam voor de behandeling van de geschilpunten die door het hof onbehandeld zijn gelaten.
Gerelateerde artikelen
Kennisgroepstandpunt over regresschuld door verrekening rekeningcourantposities onder excessieflenenregeling
De regresschuld van A VOF aan Z BV welke is ontstaan door wederzijdse hoofdelijke aansprakelijkheid voor elkaars schulden en verrekening van rekeningcourantposities bij de bank valt onder het schuldenbegrip van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.
Waardestijging woning Nederland behoort tot werkelijk rendement box 3
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ongerealiseerde waardestijgingen van de woning in Nederland behoren tot het werkelijke rendement.
Woning valt niet onder ondernemingsvermogen omdat zolder niet uitsluitend zakelijk gebruikt wordt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de zolder van de woning niet uitsluitend zakelijk wordt gebruikt en daarom niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.
Buiten vijfjaarstermijn gedaan verzoek om ambtshalve vermindering is te laat (art. 80a Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat er geen aanleiding bestaat om de navorderingsaanslagen ambtshalve te verminderen. Het verzoek om ambtshalve vermindering uit april 2021 is namelijk geruime tijd na afloop van de vijfjaarstermijn van art. 9.6 Wet IB 2001 ontvangen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Inhoud pakket Belastingplan 2026 bekendgemaakt
De Staatssecretaris van Financiën heeft de Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staan de keuzes die dit kabinet maakt. Zo is als bijlage een overzicht opgenomen van fiscale wetgeving zoals die nu is voorzien.
Beroep op hogere persoonsgebonden aftrekposten faalt bij gebrek aan onderbouwing (art. 80a Wet RO)
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X ter zake van de door haar geclaimde hogere aftrekposten niet aan de op haar rustende bewijslast voldoet. De Wet IB 2001 biedt geen ruimte om naast het forfaitaire bedrag extra kosten in aftrek te brengen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Aftrek specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt (art. 81 Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat haar gemaakte vervoerskosten rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of invaliditeit. Ook maakt X niet aannemelijk dat zij meer kosten maakt dan een vergelijkbare belastingplichtige zonder ziekte of invaliditeit. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).