Belanghebbende, X, is werkzaam voor B bv. In 2002 wordt de arbeidsovereenkomst met B bv beëindigd en ontvangt hij een ontslagvergoeding van ruim € 1,3 mln. B bv maakt de vergoeding over aan A bv io, de stamrecht-bv van X. In maart/april 2002 vinden enkele boekingen plaats die er toe leiden dat X € 226.890 van A bv ontvangt. De jaarrekening vermeldt dat het stamrechtkapitaal per 20 maart 2002 € 1,1 mln bedraagt. De inspecteur is van mening dat X het stamrecht heeft afgekocht en verhoogt het inkomen van X met € 1,1 mln. Hof Amsterdam stelt vast dat niet het volledige stamrecht, van € ruim € 1,3 mln, als stamrecht is gepassiveerd, maar slechts ruim 1,1 mln. Volgens het hof is het verschil rechtstreeks door X genoten en moet dit verschil worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning. Een en ander leidt er volgens het hof echter niet toe dat de stamrechtverplichting als afgekocht moet worden beschouwd.
De Hoge Raad oordeelt dat de aanspraak op periodieke uitkeringen van X gedeeltelijk teniet is gegaan, omdat X een bedrag van ruim € 225.000 van A bv heeft ontvangen. Volgens de Hoge Raad is hiermee de aanspraak van X op periodieke uitkeringen gedeeltelijk afgekocht. De volledige waarde van die aanspraak moet volgens de Hoge Raad dan tot het loon van X worden gerekend. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en handhaaft de navorderingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Wet op de loonbelasting 1964 19b
Wet op de loonbelasting 1964 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 17 november