Hof Arnhem oordeelt dat er sprake is van een earn-outregeling als bedoeld in art. 13 lid 1 tweede volzin Wet Vpb.

Belanghebbende (X bv) koopt op 31 mei 2006 alle aandelen in E bv. De koopprijs bestaat uit een basis deel en een resultaatafhankelijk deel. De minimumkoopprijs bedraagt uiteindelijk € 2.678.139 en de maximumkoopprijs € 5.487.090. Belanghebbende activeert de deelneming in E bv voor de som van het basisdeel van de koopprijs en de contante waarde van de toekomstige nabetalingen. De contante waarde van de toekomstige nabetalingen heeft belanghebbende ook als nabetalingsverplichting op haar balans opgenomen. Aan het einde van het jaar 2006 heeft belanghebbende haar nabetalingsverplichting verhoogd met een oprentingslast van € 54.367. De inspecteur laat de oprentingslast niet in aftrek toe. Rechtbank Arnhem oordeelt dat er op het tijdstip dat de deelneming werd verkregen, sprake was van onzekerheid over de hoogte van één of meer termijnen. Volgens de rechtbank is hierbij niet van belang dat er een minimumkoopprijs was gegarandeerd. Verder stelt de rechtbank vast dat de termijn die bestaat uit het basisdeel van de koopprijs, afhankelijk is van de resultaten over het jaar 2006, zodat de hoogte van het basisdeel op 31 mei 2006 onzeker is. Ten aanzien van het resultaatafhankelijke deel overweegt de rechtbank dat dit deel afhankelijk is van de resultaten over de jaren 2007-2013. Over deze termijn bestaat op 31 mei 2006 derhalve ook nog onzekerheid. Ook betreft de onzekerheid niet alleen de hoogte van iedere termijn afzonderlijk, maar ook het aantal termijnen. De earn-outregeling van art. 13 lid 1 tweede volzin Wet Vpb is volgens de rechtbank dan ook van toepassing is. De aanslag blijft in stand.

Hof Arnhem oordeelt dat er sprake is van een earn-outregeling als bedoeld in art. 13 lid 1 tweede volzin Wet Vpb. Volgens het hof moeten alle wijzigingen in de omvang van de verplichting van belanghebbende, ook die welke voortvloeien uit een eventuele oprenting daarvan, bij het bepalen van de winst dan buiten aanmerking blijven. Het hof overweegt verder nog dat voor het antwoord op de vraag of een deelneming of een deel daarvan is vervreemd of verkregen tegen een prijs welke geheel of ten dele bestaat uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding of de verkrijging nog niet vaststaat, de situatie op het moment waarop de koop- en verkoopovereenkomst onherroepelijk vaststaat, beslissend is. Nu in de overeenkomst van 31 mei 2006 geen ontbindende of opschortende voorwaarden zijn opgenomen, moet volgens het hof op die datum de vorenbedoelde beoordeling plaatsvinden. Hierbij acht het hof niet van belang dat het netto resultaat over 2006 nog van invloed is op de koopprijs. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Arnhem

Editie: 13 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen