De heer X is enig aandeelhouder van een bv die tot 1993 een advocatenpraktijk in Nederland uitoefent. De bv heeft pensioen- en lijfrenteverplichting jegens X en zijn echtgenote. Eind 1993 zijn zij geëmigreerd naar de Nederlandse Antillen en gelijktijdig is ook de zetel van de bv daar naar toe verplaatst. Kort daarop is een bank enig bestuurder van de bv geworden en is afstand gedaan van de pensioen- en de lijfrenterechten. Vervolgens is door de bank aan X een lening verstrekt, waarbij tot zekerheid alle aandelen zijn verpand. In 1996 wordt de bv geliquideerd en ontvangt X een liquidatie-uitkering. In 1997 wordt aan de bv een vpb-navorderingsaanslag over 1993 opgelegd, die inmiddels onherroepelijk vaststaat (zie HR 26 januari 2007, nr. 43055). De aanslag is niet betaald. In geschil is of X hiervoor terecht aansprakelijk is gesteld. Rechtbank Arnhem oordeelt bevestigend. Het maakt niet uit dat de vereffening niet is heropend. Hof Arnhem oordeelt in hoger beroep dat de bv niet in gebreke is, zodat X niet aansprakelijk kan worden gesteld. De ontvanger had de rechtbank moeten verzoeken de vereffening te heropenen. Na heropening van de vereffening is de vereffenaar bevoegd van X terug te vorderen hetgeen deze te veel uit het overschot heeft ontvangen. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat niet vaststaat dat de bv na eventuele herleving de aanslag niet zal betalen, zodat er geen aanleiding is om het vereiste van de ingebrekestelling te negeren zoals in andere gevallen (zie HR 18 december 2009, nr. 08/02641, V-N 2009/64.20 en nr. 08/03396, V-N 2009/64.21) wel is gebeurd. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.