Belanghebbende (X) houdt de aandelen in A bv. Tijdens een op 25 december 2002 gehouden buitengewone vergadering van aandeelhouders van A bv is voorgesteld om het salaris van belanghebbende per 1 januari 2002 te verhogen naar € 160.000. In verband met de zware last die hierdoor ontstaat in verband met de aanpassing van de pensioenvoorziening, zegt belanghebbende toe dat hij twee jaren later (in 2008) met pensioen zal gaan. In de Vpb-aangifte voor het jaar 2002 wordt voor belanghebbende een (extra) pensioenvoorziening opgenomen van ruim € 1,1 mln. Op 18 april 2003 is tussen belanghebbende en A bv een pensioenregeling getroffen en is deze in een pensioenbrief vastgelegd. De inspecteur is van mening dat de pensioenregeling onzuiver is geworden, omdat het salaris van belanghebbende onredelijk verhoogd is, en wel binnen een termijn van vijf jaren voorafgaand aan de pensioeningangsdatum (1 september 2006). De inspecteur legt vervolgens voor het jaar 2002 een IB-navorderingsaanslag op over een inkomen van ruim € 2,5 mln. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de uitgestelde pensioendatum pas in werking is getreden bij het vaststellen van de pensioenregeling op 18 april 2003. Dit houdt in dat op 25 december 2002 de oude pensioenregeling nog van toepassing was en dat de salarisverhoging – en de daarop gestoelde pensioenopbouw – heeft plaatsgevonden binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan de pensioendatum. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de salarisstijging van belanghebbende naar maatschappelijke opvattingen niet als redelijk wordt beschouwd en dat de pensioenregeling in 2002 onzuiver is geworden door de salarisstijging in zijn geheel mee te nemen in de pensioenopbouw. De inspecteur heeft de gehele aanspraak dan ook terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking in de belastingheffing betrokken.
Gerelateerde artikelen
Kennisgroepstandpunt over regresschuld door verrekening rekeningcourantposities onder excessieflenenregeling
De regresschuld van A VOF aan Z BV welke is ontstaan door wederzijdse hoofdelijke aansprakelijkheid voor elkaars schulden en verrekening van rekeningcourantposities bij de bank valt onder het schuldenbegrip van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.
Waardestijging woning Nederland behoort tot werkelijk rendement box 3
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ongerealiseerde waardestijgingen van de woning in Nederland behoren tot het werkelijke rendement.
Woning valt niet onder ondernemingsvermogen omdat zolder niet uitsluitend zakelijk gebruikt wordt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de zolder van de woning niet uitsluitend zakelijk wordt gebruikt en daarom niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.
Supermarktmanager toont geen privégebruik auto niet overtuigend aan
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat supermarktmanager X niet overtuigend aantoont dat hij minder dan 500 privékilometers heeft gereden met de via zijn werkgever ter beschikking gestelde auto.
Buiten vijfjaarstermijn gedaan verzoek om ambtshalve vermindering is te laat (art. 80a Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat er geen aanleiding bestaat om de navorderingsaanslagen ambtshalve te verminderen. Het verzoek om ambtshalve vermindering uit april 2021 is namelijk geruime tijd na afloop van de vijfjaarstermijn van art. 9.6 Wet IB 2001 ontvangen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).