Mevrouw X laat op 27 december 2001 een door haar ondertekende intentieverklaring registreren bij de Belastingdienst op grond waarvan X per 1 januari 2002 haar aandeel in vof F zal inbrengen in een door haar op te richten bv. Blijkens een notariële akte van 28 december 2001 is X per 1 januari 2001 toegetreden tot vof F. In haar ib/pvv-aangifte over 2001 claimt X als startende ondernemer een post willekeurige afschrijving van € 170.970. De primitieve aanslag wordt conform de aangifte opgelegd. In geschil is of de inspecteur de door X afgetrokken afschrijving alsnog kan herstellen door een navorderingsaanslag over 2001 aan haar op te leggen.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door geen onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangifte. Het door X over 2001 aangegeven verlies is namelijk zeer opvallend in vergelijking met de andere jaren. De inspecteur had uit de aangifte kunnen opmaken dat er een grote post willekeurige afschrijving werd geclaimd. Het maakt niet uit dat de inspecteur onkundig was van het feit dat X met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 tot de vof was toegetreden en eind 2001 haar onderneming al weer had gestaakt. X wordt voorts ten onrechte kwade trouw verweten door de inspecteur. X had de betreffende bedrijfsmiddelen daadwerkelijk gekocht van de vof en zij behoorden tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van X. De gebruiksvergoeding – inclusief winstopslag van 20% - die de vof betaalde, heeft X in 2001 verantwoord als buitenvennootschappelijk resultaat. De navorderingsaanslag is ten onrechte opgelegd. Het beroep van X is gegrond.