De Hoge Raad oordeelt dat X bv vanwege de nieuwe rechtsontwikkeling alsnog proceskostenvergoedingen krijgt voor het beroep en het hoger beroep.

X bv doet BPM-aangifte voor drie auto's. Pas in hoger beroep stelt X bv dat voor één auto het lagere tarief van een eerder jaar moet worden toegepast (art. 16a lid 1 Wet BPM 1992). Dit volgt uit HR 1 mei 2020, 18/02168, V-N 2020/22.10. X bv krijgt van het hof geen proceskostenvergoeding. X bv had ter zake namelijk de stelplicht en de bewijslast en door X bv is verder niet toegelicht waarom het verzoek pas zo laat is gedaan. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv vanwege de nieuwe rechtsontwikkeling alsnog proceskostenvergoedingen krijgt voor het beroep en het hoger beroep. Ten tijde van het voldoen op aangifte bestond namelijk redelijkerwijs nog twijfel over de uitleg of toepassing van de wet of het EU-recht (vgl. HR 8 juli 2022, 21/02978, r.o 3.4.8, V-N 2022/31.13). De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat X bv haar nadere standpunt in hoger beroep klaarblijkelijk naar aanleiding van eerstgenoemd arrest heeft ingenomen. Dit arrest werd gewezen, nadat X bv in hoger beroep was gegaan. X bv krijgt in verband met het beroep en het hoger beroep alsnog proceskostenvergoedingen van in totaal € 3036. Voor het geding in cassatie krijgt X bv ook € 3036.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

9

Gerelateerde artikelen