Belanghebbende (X) exploiteert in firmaverband een ingenieursbureau (vof A). De belangrijkste opdrachtgever van A is de gemeente Z. A verstrekt aan ambtenaren van Z een relatiegeschenk bij het verlaten van de dienstbetrekking, een ambtsjubileum, promotie en voltooiing van een project. Deze kosten werden tot 1 augustus 2006 fiscaal als bedrijfskosten geaccepteerd als er sprake was van een direct verband met de omzet. Volgens de inspecteur zijn de na 1 augustus 2006 door A gedane uitgaven in de vorm van het vergoeden van het verblijf in een hotel gedurende een weekend door de ambtenaren, op grond van art. 3.14, eerste lid, onderdeel h, Wet IB 2001 niet aftrekbaar. Volgens de inspecteur is er namelijk sprake van niet-aftrekbare steekpenningen. Hij legt daarom navorderingsaanslagen op aan belanghebbende. Belanghebbende stelt dat aftrek slechts is uitgesloten als er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat een strafrechtelijke veroordeling voor uitsluiting van de aftrek niet is vereist. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de inspecteur overtuigend moet aantonen dat er sprake is van een strafbaar feit als bedoeld in een of meer van de in art. 3.14, eerste lid, onderdeel h, Wet IB 2001 genoemde bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht. Volgens de rechtbank is de inspecteur er niet in geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de door A gedane verstrekkingen zijn gedaan met het oogmerk om het gedrag van de betrokken ambtenaren te beïnvloeden. De rechtbank acht verder nog van belang dat geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.