Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit. Van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 werkt X in dienstbetrekking bij C. Van 28 maart 2006 tot en met 31 december 2006 is X in dienstbetrekking bij D, een Luxemburgs bedrijf. X is in die periode werkzaam op een binnenvaartschip (hierna: het schip). Het schip wordt gebruikt in de Rijnvaart. Het schip is van 16 december 2005 tot 27 augustus 2008 eigendom van een Nederlandse bv. Voor deze periode is geen nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven. J bv heeft het schip verhuurd aan vof K. Vanaf 27 augustus 2008 is het schip eigendom van deze vof. Op 21 oktober 2008 is een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven waarop vof K als exploitant wordt vermeld. Op 2 februari 2010 is wederom een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven. Hierop wordt D te Luxemburg vermeld als exploitant. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 verzoekt X om vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen voor de periode 28 maart 2006 tot en met 31 december 2006. De vrijstelling is niet verleend. X komt in beroep.
Rechtbank '-Gravenhage overweegt dat X moet worden aangemerkt als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag. De rechtbank verwijst naar HR 9 december 2011, nr. 10/03927 (BNB 2012, 56). Zoals de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen heeft de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd te gelden als de onderneming waartoe het schip behoort. Dat is immers de ondernemer die het schip met winstoogmerk in de rijnvaart gebruikt als bedoeld in artikel 1, letter m, van het Rijnvarendenverdrag. Volgens de rechtbank wordt het schip in het jaar 2006 geëxploiteerd door de in Nederland gevestigde vof K. X is op grond van het Rijnvarendenverdrag in Nederland premieplichtig. Dat hij in Luxemburg ten onrechte premies heeft betaald, is een zaak tussen hem en de Luxemburgse autoriteiten. Het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. X heeft in een brief aan de inspecteur weliswaar 51 namen genoemd van personen bij wie geen heffing premie volksverzekeringen zou hebben plaatsgevonden, maar daarmee is echter niet aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van de gevallen geen premieheffing heeft plaatsgevonden. Ook is gesteld noch gebleken dat sprake is van begunstigend beleid. Het beroep van X is ongegrond.