De heer X is in 1991 door rugklachten volledig arbeidsongeschikt geworden. In 1997 wordt zijn arbeidsovereenkomst door de kantorechter ontbonden, aangezien de werkgever was tekortgeschoten in haar inspanningsverplichting tot reïntegratie van X. De in dat kader door X ontvangen vergoeding van (bruto) f 113.000 (€51.277) is door X als belast loon in zijn ib/pvv-aangifte over 1997 verantwoord. Vervolgens is X gaan procederen voor een extra schadevergoeding. In 2007 krijgt X hierdoor een vergoeding van (bruto) € 112.938. In geschil is of deze vergoeding loon vormt en of de door X in 2007 betaalde advocaatkosten (gedeeltelijk) aftrekbaar zijn.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de schadevergoeding niet is toegekend wegens kennelijk onredelijk ontslag, invaliditeit, gederfde levensvreugde of aantasting van eer en goede naam. De vergoeding is dus gewoon belast loon en geen immateriële schadevergoeding. De civiele rechter heeft in feite namelijk beslist dat de werkgever alsnog het salaris moet betalen dat X had kunnen verdienen als de werkgever haar inspanningsverplichting wel was nagekomen. Met betrekking tot de advocaatkosten stelt X vergeefs dat deze (deels) aftrekbaar zouden moeten. De kosten zijn in 2007 betaald, zodat voor aftrek het regime van de Wet IB 2001 geldt. Voor een evenredige toerekening van kosten aan de jaren waarop zij betrekking hebben, biedt de wet geen ruimte. Voorts heeft de wetgever destijds bewust afgezien van een overgangsregeling terzake. Het beroep van X is ongegrond.