X koopt medio 2002 een perceel grond met daarop een boerderij. Hij wil deze boerderij gaan renoveren en daarna bewonen. De grond waarop de boerderij staat is echter nodig voor een reconstructie van de watergangen, zodat X zijn plan niet kan uitvoeren. Uiteindelijk beginnen de feitelijke bouwactiviteiten pas in 2008. X brengt in 2006 de hypotheekrente ter zake van de boerderij in aftrek. De inspecteur staat de aftrek niet toe omdat er geen sprake is van een eigen woning. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat er geen sprake is van een eigen woning omdat X aan het einde van het belastingjaar 2006 alleen nog maar de aanvraag bouwvergunning eerste fase bij de gemeente had ingediend. Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat er sprake is van een woning in aanbouw in de zin van art. 3.111 lid 3 Wet IB 2001. Het hof overweegt daarbij dat met betrekking tot de beoogde woning geen aanvang was gemaakt met activiteiten die zijn te duiden als bouwrijp maken, bouw of verbouw. Volgens het hof is het, om van een woning in aanbouw te kunnen spreken, niet voldoende dat met het oog op de bouw van de woning louter administratieve voorbereidingen zijn verricht. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat er volgens spraakgebruik pas bij aanvang van de bouw sprake is van een ‘woning in aanbouw'. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad echter dat de hypotheekrente ook aftrekbaar kan zijn als bouwgrond is aangekocht met de intentie om er een eigen woning op te bouwen. Dit gaat volgens de Hoge Raad echter niet zover dat het begrip ‘woning in aanbouw' mede omvat: onbebouwde grond zodra de intentie bestaat om daarop in de toekomst een woning te bouwen. Dit geldt volgens de Hoge Raad ook voor grond waarop een bouwwerk aanwezig is dat de belastingplichtige wil (laten) slopen om daarop vervolgens een woning te (laten) bouwen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.120
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111