Aan X vof is een BPM-naheffingsaanslag opgelegd. In verband met het bezwaar van X vof heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend. Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2013 is de aanslag verlaagd. X vof gaat vervolgens in beroep bij de rechtbank. In dat beroepschrift verzoekt X de inspecteur om haar uitstel van betaling te verlenen voor het nog resterende bedrag van de aanslag. In februari 2014 krijgt X een aanmaning van de ontvanger met aanmaningskosten. In mei 2014 wordt dit gevolgd door een dwangbevel. In geschil is of hierbij terecht € 371 aan kosten van betekenen in rekening zijn gebracht. Rechtbank Gelderland honoreert de stelling van X vof dat de Belastingdienst ten aanzien van de (vele) beroepschriften van haar gemachtigde de bestendige gedragslijn hanteerde dat de inspecteur daarin vervatte verzoeken tot uitstel van betaling doorstuurde naar de ontvanger en dat deze vervolgens uitstel van betaling verleende. Reeds in rekening gebrachte kosten van vervolging werden steeds ambtshalve verminderd. De betekeniskosten worden verminderd tot nihil en X vof krijgt een proceskostenvergoeding € 1.217. De ontvanger gaat tegen deze proceskostenveroordeling in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X vof er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat haar verzoek om uitstel van betaling in het beroepschrift - net als in alle andere zaken - zou worden gehonoreerd. Aangezien de ontvanger dat (aanvankelijk) niet heeft gedaan, was X vof genoodzaakt beroep in te stellen. Het beroep vloeide dus niet uitsluitend voort uit de handelwijze van X. Gelet op dat niet bestreden oordeel van de rechtbank is aan X vof dus terecht een proceskostenvergoeding toegekend. Het beroep van de ontvanger is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75