De heer X en zijn broer zijn bestuurders van B bv. De bv is actief in de scheepsbouw en de offshore. In 2009 gaat B bv failliet. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de aan de bv opgelegde naheffingen in de btw- en loonsfeer. De ontvanger stelt dat de aanslagen zijn opgelegd vanwege het opzettelijk en structureel niet indienen van juiste aangiften. Dit blijkt uit het strafrechtelijke onderzoek. Voorts was er geen betalingsonmacht, aangezien door de bv kort na de aanvang van het boekenonderzoek in juni 2008 nog € 1.000.000 bij wijze van "veiligstelling" via de bank werd weggesluisd.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de ontvanger voldoende aannemelijk maakt dat de naheffingsaanslagen het gevolg zijn van opzet en/of grove schuld. De melding van betalingsonmacht kan de aansprakelijkstelling dus niet beletten. Dit volgt uit art. 7, tweede lid, Uitv. besl. Inv. 1990 (zie HR 23 december 2011, nr. 10/01211, V-N 2011/67.18). Met betrekking tot de verkoopopbrengst van het bedrijfspand wordt overwogen dat aflossing van de belastingschulden door een cessie door B bv is gefrusteerd. Met betrekking tot de opbrengst van de inventaris wordt overwogen dat de ontvanger hierop weliswaar een voorrecht heeft, maar dat het faillissement nog niet is afgewikkeld. Zolang de Belastingdienst in dat kader nog niets heeft ontvangen, hoeft er voor wat de hoogte van de aansprakelijkstelling geen rekening mee worden gehouden. De beroepen van X zijn ongegrond.