Aan de heer X zijn over 2001 tot en met 2008 IB-aanslagen opgelegd. In afwijking van de aangiften gaat de inspecteur er na een renseignement vanuit dat X bankrekeningen bij de KB-Lux heeft. Met betrekking tot 1991 tot en met 2000 heeft de Hoge Raad (12 augustus 2011, nr. 10/01754, V-N 2011.39.8) het cassatieberoep van X inmiddels ongegrond verklaard, met dien verstande dat het verwijzingshof in het kader van de boetes alleen nog moest beoordelen in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan. Rechtbank Noord-Holland oordeelt op basis van het renseignement en voornoemd arrest van de Hoge Raad dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat X in 2001 tot en met 2008 ook gerechtigd was tot de rekeningen in Luxemburg en dat hij daaruit inkomsten genoot. X heeft aldus niet de vereiste aangiften gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd. Het saldo was in 1994 meer dan f 100.000 (€ 45.378). Een dergelijk tegoed pleegt niet uit het vermogen van een belastingplichtige te verdwijnen en een bank pleegt ook rente te vergoeden. De schattingen van de inspecteur zijn dus redelijk. Voor 2001 en 2005 zijn partijen echter eensluidend van oordeel dat het heffingsvrije vermogen niet bij de partner van X in aanmerking is genomen en dat X dus recht heeft op overdracht van het heffingsvrije vermogen van de partner. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond. X krijgt een immateriële schadevergoeding van € 1000 vanwege het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 12 maart