De heer X woonde tot 29 april 1998 in Nederland. X emigreert op die dag naar Duitsland. Begin 2006 ontvangt de inspecteur informatie van de FIOD waaruit blijkt dat X reeds vóór zijn emigratie over omvangrijke buitenlandse banktegoeden beschikte. In geschil zijn de navorderingsaanslagen over 1995 en 1996 (IB), over 1996 en 1997 (VB), alsmede de verhogingen (c.q. vergrijpboetes) van 50%. De aanslagen zijn opgelegd respectievelijk eind 2007 (IB 1995/VB 1996) en eind 2008 (IB 1996/VB 1997).
Rechtbank Arnhem oordeelt dat de aanslagen voortvarend genoeg zijn opgelegd, ook al staat vast dat de FIOD reeds in 2005 gegevens over X van de Duitse Belastingdienst heeft ontvangen. X stelt dus vergeefs dat de verlengde navorderingstermijn in strijd met het evenredigheidsbeginsel is toegepast. De inspecteur is niet onzorgvuldig geweest door X ruim in de gelegenheid te stellen eerst zelf de benodigde informatie te verstrekken. X heeft in 1995, 1996 en 1997 de beboetbare feiten begaan door inkomsten en vermogen niet in zijn aangiften te verantwoorden. Het is daarmee reeds aan zijn opzet te wijten dat te weinig belasting is geheven. Met betrekking tot de aanslagen IB 1995 en VB 1996 is de redelijke termijn met acht maanden overschreden, zodat de desbetreffende boetes elk met € 5.000 worden gematigd. Het onderzoek wordt heropend ten aanzien van de aanslagen IB 1995 en VB 1996. X vraagt namelijk om een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.