Mevrouw X-Y en haar echtgenoot, de heer X, exploiteren vanaf 2001 in vof-verband een landbouwbedrijf. De bedrijfsvoorgangers behoren tot de familie van X en hebben met betrekking tot het vooralsnog onbelast blijven van een eerste pachtersvoordeel een beroep gedaan op het Besluit van 4 december 2000, nr. CPP2000/2075M. Het pachtersvoordeel is op deze wijze doorgeschoven naar X-Y en X, die het verplicht opnemen als passiefpost. In 2002 verkopen zij de betreffende grond. Vervolgens is door hen vervangende grond aangekocht. In geschil is of de inspecteur het pachtersvoordeel terecht in 2002 belast. Zowel Rechtbank Den Haag als Hof Den Haag oordelen bevestigend. X-Y stelt in cassatie dat de winst onbelast moet blijven vanwege het continuïteitsbeginsel als onderdeel van goed koopmansgebruik.
De Hoge Raad oordeelt dat de belastingplichtige, die de voorwaarden van het besluit aanvaardt, later niet een daarmee strijdig resultaat kan bereiken door zich te beroepen op goed koopmansgebruik. De besluitgever heeft met het stellen van de voorwaarde van het vormen van een afzonderlijke passiefpost kennelijk onder meer beoogd te voorkomen dat de claim bij een vervangende investering naar een vervangingsreserve (thans herinvesteringsreserve) of ruilarresten kan worden doorgeschoven. X-Y beroept zich met betrekking tot het Besluit van 13 oktober 2010, nr. DGB2010/1981M, V-N 2010/58.15 voorts ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel. Onderdeel 2.5 over een tweede pachtersvoordeel bij bedrijfsverplaatsing ziet namelijk op andere gevallen. Een eerste pachtersvoordeel ontstaat bij de rechtsvoorganger(s) van de belastingplichtige en een tweede pachtersvoordeel ontstaat bij de belastingplichtige zelf. Het beroep van X-Y is ongegrond.