Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de winstbestemmingseis niet moet worden toegepast op basis van onbekende toekomstige eventualiteiten. Zij moet worden toegepast op basis van de statuten en de feiten in het desbetreffende belastingjaar.

X BV exploiteert een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg. In haar VPB-aangifte doet zij een beroep op de zorgvrijstelling van art. 5 lid 1 onderdeel c Wet VPB 1969 voor haar winst van € 977.426. Volgens de inspecteur is deze vrijstelling echter niet van toepassing, omdat niet wordt voldaan aan de winstbestemmingseis. De uiteindelijke aandeelhouders van X BV zijn namelijk natuurlijke personen en het vermogen zit dan niet in de dode hand. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat wordt voldaan aan de winstbestemmingseis en dat X BV de zorgvrijstelling kan toepassen. Volgens de rechtbank betreft de winstbestemmingseis een statutaire eis. Ook Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X BV de zorgvrijstelling kan toepassen. In navolging van de rechtbank is het hof van mening dat de winstbestemmingseis in art. 4 Uitv. besl. VPB 1971 een statutaire eis betreft en dat deze eis tevens inhoudt dat ook feitelijk aan de winstbestemmingseis moet worden voldaan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris gaat in cassatie en stelt daarbij dat het hof heeft ten onrechte alleen maar de huidige statuten beslissend acht voor de toetsing aan de winstbestemmingseis. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de statuten in de toekomst gewijzigd worden waardoor vrijgestelde winstreserves toch aan particuliere aandeelhouders ten goede kunnen komen.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de winstbestemmingseis niet moet worden toegepast op basis van onbekende toekomstige eventualiteiten. Zij moet worden toegepast op basis van de statuten en de feiten in het desbetreffende belastingjaar. Eventueel kan nog rekening worden gehouden met zich sindsdien feitelijk voorgedaan hebbende statutenwijzigingen of feiten. Volgens de A-G is dat rechtskundig de sterkste opvatting. Verder wijst de A-G er op dat de uitleg van de staatssecretaris niet strookt met het wettelijke systeem van de subjectieve vrijstellingen in art. 5 Wet VPB 1969. De A-G adviseert de Hoge Raad om het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 5

Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 artikel 4

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Editie: 24 september

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen