Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de keuze van de fiscale wetgever om de rendementsgrondslag van minderjarige kinderen toe te rekenen aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent niet van iedere redelijke grond is ontbloot.

X geeft in zijn IB-aangifte 2013 een box 3-inkomen van € 113.000 aan. Hierin is een bedrag van € 34.000 begrepen aan vermogen van de minderjarige kinderen van X. X acht het in strijd met het IVBPR en EVRM dat aan minderjarige kinderen geen heffingvrij vermogen en heffingskorting wordt toegekend.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de keuze van de fiscale wetgever om de rendementsgrondslag van minderjarige kinderen toe te rekenen aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent niet van iedere redelijke grond is ontbloot. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de keuze van de wetgever om die ouder geen algemene heffingskorting toe te kennen voor een minderjarig kind van wie het vermogen aan de ouder wordt toegerekend. De rechtbank overweegt daarbij dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om passieve inkomsten van een minderjarig kind toe te rekenen aan de ouder die het gezag over dat kind uitoefent, om te voorkomen dat op oneigenlijke wijze een belastingvoordeel kan worden gerealiseerd doordat ouders, al dan niet tijdelijk, vermogen naar hun minderjarige kinderen overhevelen. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Wet inkomstenbelasting 2001 2.15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

15

Gerelateerde artikelen