De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop is gewaarborgd dat personen die bij het opsporingsonderzoek zijn betrokken op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de ‘uitgegrijsde’ gegevens die tot het verschoningsrecht van de advocaten behoren.

Twee advocaten verlenen juridische bijstand aan een belastingadviseur, die wordt verdacht van internationale belastingfraude. De verdachte heeft alle betreffende correspondentie geautomatiseerd bij een derde opgeslagen, die op vordering van de officier van justitie aan hem is verstrekt. Een deel hiervan valt onder het verschoningsrecht van de advocaten en moet volgens hen alsnog worden vernietigd. Rechtbank Rotterdam zou namelijk ten onrechte hebben geoordeeld dat het 'uitgrijzen' van gegevens gelijk kan worden gesteld met het vernietigen ervan.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte geen vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop is gewaarborgd dat personen die bij het opsporingsonderzoek zijn betrokken op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de ‘uitgegrijsde’ gegevens. Volgens de rechtbank zijn er wel technische mogelijkheden om eenmaal ‘gegrijsde’ informatie opnieuw toegankelijk te maken, maar hieruit blijkt niet voor wie, op welke wijze en onder welke voorwaarden dit kan gebeuren. Volgt vernietiging en terugwijzing, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wetboek van Strafrecht 126aa

Wetboek van Strafrecht 552a

Wetboek van Strafrecht 218

Informatiesoort: VN Vandaag

Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)

6