Belanghebbende, X, is gehuwd met mevrouw Y. Y is door ziekte afhankelijk van extra gezinshulp. X neemt in zijn aangifte een bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking, waaronder extra uitgaven gezinshulp alsmede extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Over de hoogte van de in aanmerking te nemen bedragen ontstaat een geschil met de inspecteur dat X nadien voorlegt aan de rechtbank en het gerechtshof.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het hoger beroep van X gegrond is en verwijst de zaak terug naar de inspecteur voor verdere afhandeling van de bezwaren van X over aftrek voor extra kleding- en ondergoed, waarbij X alsnog door de inspecteur in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord. V.w.b. het hoorgesprek heeft het hof vastgesteld dat X en de inspecteur van mening verschillen over de van belang zijnde feiten en over de waardering daarvan bij de vaststelling van de hoogte van de aanslag zodat niet gezegd kan worden dat X niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. V.w.b. de uitgaven aan extra kleding aan beddengoed heeft de inspecteur het hoge forfaitaire bedrag van €775 (2013) in aanmerking genomen. X wil dit bedrag verhoogd zien met € 1000 naar € 1775. Na een onderzoek door het hof naar de totstandkoming van de wet -en regelgeving concludeert het hof dat de ministeriele regelgever met artikel 38 Uitvoeringsregeling IB, waarbij absolute beperkingen worden gesteld aan de hoogte van de in aftrek te brengen bedragen, buiten de aan hem gedelegeerde bevoegdheid is getreden en de regeling onverbindend is voor zover daarin wordt bepaald dat nimmer meer dan een bedrag van € 775 in aanmerking kan worden genomen. Het hof oordeelt dat X alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld om aannemelijk te maken tot welk bedrag hij in 2013 extra kosten voor kleding- en beddengoed heeft gemaakt.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Algemene wet bestuursrecht 7:2
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 38