Rechtbank Haarlem oordeelt dat 5% van de rentevergoeding van 11% betrekking heeft op het recht dat belanghebbende heeft om te zijner tijd zijn schuld af te lossen in aandelen C bv.

Belanghebbende (X) is dga van A bv. Zijn broer (Z) is dga van B bv. In 2002 leent belanghebbende € 726.000 van A bv tegen 11% rente voor de verwerving van een eigen woning. Hierbij wordt overeengekomen dat belanghebbende de lening kan aflossen in euro's of door levering van aandelen C bv (het optierecht). Verder komt belanghebbende met B bv overeen dat B bv het recht heeft om aandelen C bv voor € 40 per stuk te verkopen aan belanghebbende (de putoptie). Belanghebbende ontvangt hiervoor € 149.760 van B bv. Belanghebbende brengt de volledige rente in aftrek als aftrekbare kosten voor de eigen woning. De inspecteur stelt dat slechts 6% van de 11% als aftrekbare kosten zijn aan te merken.

 

Rechtbank Haarlem oordeelt dat 5% van de rentevergoeding van 11% betrekking heeft op het recht dat belanghebbende heeft om te zijner tijd zijn schuld af te lossen in aandelen C bv. Dat deel van de rente vormt volgens de rechtbank dan ook geen rente van een schuld die is aangegaan voor de verwerving van de eigen woning. Volgens de rechtbank is hierbij niet van belang dat die vergoeding deel uitmaakt van dezelfde leningsovereenkomst. Het gelijk op dit punt is aan de inspecteur. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de rechten en verplichtingen die uit de putoptieovereenkomst voortvloeien tot het inkomen uit sparen en beleggen behoren, en niet onder de tbs-regeling vallen. De rechtbank wijst er hierbij op dat belanghebbende geen a.b.-houder in B bv is, en dat Z geen verbonden persoon is. De rechtbank vermindert de aanslag.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

Editie: 13 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen