Belanghebbende, X, heeft de Belgische nationaliteit en is zelfstandig binnenschipper. Vanaf 1984 is X binnenlands belastingplichtige in Nederland. Hij woont steeds aan boord van een schip. Later komt hij op eerdere verklaringen terug en stelt hij dat hij eind 1990 van boord is gegaan. X doet in Nederland over de jaren 1984 t/m 2001 steeds aangifte IB. Hij beschikt in Nederland over een (verplicht) waladres. In 1993 koopt X een woning te X (België), op welk adres hij vanaf 1995 staat ingeschreven en sinds 1996 ook zijn partner, waarmee hij in dat jaar huwt. In 2002 bezit X drie schepen: een partyschip, en twee tankschepen. Tankschip 1 verhuurt hij vanaf 1 november 2002 en tankschip 2 vanaf 1 januari 2003. De huurder is P. Bij de bevrachter van de schepen, beschikt X over een kantoorruimte, die niet kwalificeert als een vaste inrichting. Volgens de inspecteur is X vanaf 2002 niet langer binnenlands belastingplichtig, ten gevolge waarvan er een fiscale afrekening moet plaatsvinden over de twee tankschepen. Over het partyschip rekent X ‘vrijwillig' af omdat het schip niet langer tot het Nederlandse ondernemingsvermogen van X is te rekenen.
De rechtbank stelt op grond van de feiten vast dat X in 2002 niet aan wal maar op zijn schepen woont. De tankschepen staan in Nederland in het scheepsregister te boek en worden in Nederland bevracht. Om die reden is de thuishaven ervan in Nederland gelegen. Hieruit volgt dat X in 2002 in Nederland woont in de zin van de Awr en dat hij in Nederlands binnenlands belastingplichting is. Voor het belastingverdrag met België is X inwoner in de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn. Dat is Nederland nu X zich actief met de exploitatie van de tankschepen bemoeide en op de schepen voer zodat de heffing over de voordelen uit de scheepaartonderneming toekomen aan Nederland. Hierin komt verandering met het sluiten van de huurovereenkomst (‘bareboatcharters') want daarmee eindigt de binnenlandse belastingplicht van X in Nederland. De inspecteur heeft terecht € 120.184 op grond van artikel 3.60 Wet IB 2001 belast. Het hof ‘s-Gravenhage bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hof 's-Gravenhage