Belanghebbende, X bv, houdt met andere vennootschappen de aandelen in J bv. F bv, een zustervennootschap van X bv, houdt met andere vennootschappen de aandelen in E bv. De aandeelhouders van E bv en de aandeelhouders in J bv komen overeen om de door E bv en J bv gedreven ondernemingen samen te voegen, in N bv. Nadat N bv de aandelen in E bv en J bv heeft verkregen, zijn E bv en J bv juridisch gefuseerd in N bv. Sinds de fusie heeft X bv een vordering op N bv. Na verschillen van inzicht over de koers van N bv, verkoopt X bv haar vorderingen en aandelen in N bv aan Q nv. Zij lijdt hierbij een verlies op de vorderingen, dat zij in aftrek brengt. De inspecteur is het daar niet mee eens. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het verlies dat X bv heeft geleden met de overdracht van de vorderingen op N bv moet worden aangemerkt als een – niet-aftrekbaar – negatief voordeel uit hoofde van haar deelneming in N bv.
Hof Amsterdam (MK III, 13 september 2012, 11/00351, V-N 2013/2.1.2) oordeelt dat een onafhankelijke derde de voorwaarden waaronder de leningen zijn verstrekt – onder vergelijkbare omstandigheden – niet zou hebben aanvaard. Het hof overweegt daarbij onder andere dat N bv in extreme mate met vreemd vermogen is gefinancierd en dat alle activa van N bv aan de bank waren verpand. Volgens het hof is het aanvaarden van de voorwaarden alleen te verklaren uit aandeelhoudersmotieven. Volgens het hof moeten de leningen dan ook als onzakelijk worden aangemerkt. X bv kan het verlies niet ten laste van haar winst brengen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 december