X verstrekt in februari 2007 een lening van € 650 000 aan A cv, waarop hij een vaste rente van 9% per jaar ontvangt. A cv koopt levenpolissen op de secundaire markt in de VS. Ter financiering van zijn lening aan A cv heeft X bij een bank een hypothecaire lening tegen 5% rente opgenomen met zijn echtelijke woning als onderpand. In december 2008 blijkt dat er sprake is van beleggingsfraude. A cv gaat failliet. In geschil is of X het geleden verlies op de deelname als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aftrek kan brengen. De inspecteur is van mening dat dit niet kan. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag is van mening dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeid van derden (financieel adviseur) aan hem moet worden toegerekend en ook niet dat deze arbeid het niveau van normale arbeid van (actief) vermogensbeheer te boven gaat. Het enkele feit dat X een geldlening heeft afgesloten, kennelijk omdat hij niet over voldoende liquide middelen beschikte, is zowel op zichzelf bezien als in samenhang met de overige feiten onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van werkzaamheden die kwalificeren als resultaat uit overige werkzaamheden in plaats van een - wellicht speculatieve - vorm van beleggen. In dit geval is sprake van een belegging waarvan de vordering en de daarmee causaal verband houdende hypothecaire lening onderdeel vormen van de rendementsgrondslag. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90