Naar aanleiding van zijn verzoek om tot inkeer te komen, start Justitie een onderzoek naar de herkomst van het vermogen van X. Omdat Justitie vermoedt dat het vermogen van X afkomstig is uit witwasserij, wordt beslag gelegd op het saldo van een Zwitserse bankrekening. Volgens X moet, in verband met een mogelijke vordering op grond van het beslag, bij het vaststellen van de box 3-grondslag rekening worden gehouden met een schuld van 90% van het saldo van de buitenlandse bankrekening. Rechtbank Noord-Nederland is het daar wel mee eens, maar stelt de schuld vast op 10% van het saldo. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het beslag geen waardeverminderende factor vormt. Op de relevante peildata is namelijk geen sprake van een verplichting waaraan een waarde in het economische verkeer kan worden toegekend. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat op de relevante peildata geen sprake is van een verplichting waaraan een waarde in het economische verkeer kan worden toegekend. Een inschatting van de kans dat een betalingsverplichting op vordering van het OM in de toekomst zal ontstaan, is niet aan de orde. Volgens de Hoge Raad kan met een vermogenssanctie of een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas rekening worden gehouden nadat die sanctie of maatregel voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. De Hoge Raad verwerpt daarbij het beroep van X op een arrest uit 1952. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3