Het vermogen van X bedraagt op 1 januari 2013 circa € 1,7 mln. Het vermogen bestaat bijna geheel uit spaartegoeden. Hiermee behaalt X een rendement van € 45.284. Aan vermogensrendementsheffing is X € 20.945 verschuldigd. In de loop van 2013 vervallen twee termijndeposito’s. Met de hieruit vrijgekomen middelen lost X € 1 mln af op zijn eigenwoningschuld. In geschil is of de vermogensrendementsheffing in strijd is met art. 1 EP. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de vermogensrendementsheffing in 2013 niet in strijd is met art. 1 EP. Daarbij is niet van belang dat de deposito’s maar een deel van het jaar hebben gerendeerd, omdat 1 januari 2013 de peildatum voor de rendementsgrondslag is. Ook verwerpt de rechtbank de stelling van X dat bij het vaststellen van het rendement rekening moet worden gehouden met de inflatie. De belastingdruk van 46,25% is volgens de rechtbank niet buitensporig.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat heffing op basis van één peildatum niet in strijd is met artikel 1 EP op regelniveau. De wetgever is daarmee volgens het hof niet getreden buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Ook is er volgens het hof geen sprake van een individuele buitensporige last, aangezien de box 3-heffing in het geval van X slechts 46% bedraagt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 30 juli