Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 tot en met 1994 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1994 alsmede de bijbehorende verhogingen. Zij zijn vastgesteld op 31 december 2002 en 31 mei 2003. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd omdat X volgens de inspecteur een verzwegen bankrekening bij de KB-Lux heeft aangehouden. X heeft een vragenbrief van de inspecteur van 8 januari 2002 niet beantwoord.
Hof Amsterdam verwerpt de stelling van de gemachtigde van X dat de inspecteur zijn in artikel 16, vierde lid AWR gegeven bevoegdheid heeft gebruikt in strijd met het ‘voortvarendheidsbeginsel' dat door de Hoge Raad is omschreven in zijn arrest van 26 februari 2010, nr. 43 050bis. Volgens het hof staat vast dat X de door de inspecteur gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Daarmee heeft hij niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. Uit hetgeen namens X is aangevoerd is niet gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Van de enkelvoudige belasting wordt uitsluitend de factor 1,5 (weigeraars en ontkenners) geëlimineerd door het hof. Het hof overweegt dat de boeten moeten worden vernietigd. De inspecteur slaagt er namelijk niet in het ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/03075 (LJN BN6324), verlangde bewijs betreffende het beboetbare feit te leveren. Dit brengt mee dat het voordeel van de twijfel aan X moet worden gegund, zodat de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen vervallen.