Gemeente X maakt met twee andere gemeenten onderdeel uit van de Gemeenschappelijke regeling BAR-organisatie. Ten aanzien van haar prestaties aan de deelnemende gemeenten brengt de BAR geen BTW in rekening, omdat deze prestaties volgens haar onder de koepelvrijstelling vallen. De inspecteur is echter van mening dat de vrijstelling niet van toepassing is en legt BTW-naheffingsaanslagen op aan de BAR en terugvorderingsbeschikkingen BCF aan X. De BAR reikt in 2015 in verband met de naheffingsaanslagen aanvullende facturen uit aan de deelnemende gemeenten. Uiteindelijk wordt in 2016 duidelijk dat de koepelvrijstelling ruimer mag worden toegepast en sluiten de partijen in 2018 een VSO. In geschil blijft alleen nog de in rekening gebrachte belastingrente. Volgens X is er door het verschil in berekening van de belastingrente over de BTW-teruggaven aan de BAR en die van de belastingrente verschuldigd over de terugvorderingsbeschikkingen BCF geen sprake van rente-neutraliteit.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de te betalen belastingrente correct heeft vastgesteld. De rechtbank overweegt daarbij dat de wetgever het verschil in berekening bij BTW-teruggaven en terugvorderingen BCF heeft onderkend en geen rente-neutraliteit heeft beoogd. Het verschil in berekeningstijdvakken is dan niet in strijd met de Wet BCF. De rechtbank verwerpt verder ook de overige stellingen van X. Zo is er geen reden om de belastingrente te matigen wegens te trage besluitvorming of schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30hb
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30ha
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30h
Wet op het BTW-compensatiefonds 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 16 december