Belanghebbende, X, drijft een eenmanszaak. Hij beschikt over verschillende voertuigen die hij tegen vergoeding ter beschikking stelt aan A vof (een rijschool). X is een van de vennoten van A vof. De instructeurs, die de rijlessen verzorgen, zijn de andere vennoten. Geen van de instructeurs beschikt over een VAR-WUO of VAR-dga. In december 2010 maken diverse instructeurs geluidsopnames tijdens vergaderingen, zonder medeweten van X. De opnames worden verstrekt aan de inspecteur. Op 4 februari 2011 verzoekt de inspecteur de ontvanger om beslag te leggen bij X. Later legt de inspecteur een IB-aanslag 2008 op, waarbij de winst wordt gecorrigeerd. X stelt dat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Volgens X heeft de inspecteur namelijk nagelaten om, vóórdat hij de aanslag heeft opgelegd, de nodige kennis omtrent de relevante feiten (en de af te wegen belangen) te vergaren. Volgens X had de inspecteur namelijk op 4 februari 2011 al het besluit genomen tot het opleggen van de onderhavige aanslag, en is dit besluit enkel op grond van geruchten en vermoedens, en in een tijdsbestek van slechts enkele uren, door hem genomen.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 15 april 2016, 14/00552 en 14/00553, V-N Vandaag 2016/2356) oordeelt dat de inspecteur niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Het hof wijst er hierbij op dat de aanslag pas eind 2011 is vastgesteld, en niet op het moment dat de inspecteur de ontvanger verzocht om beslag te leggen. Er is volgens het hof dan ook geen sprake van een binnen enkele uren genomen besluit tot aanslagoplegging. De aanslag blijft in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25