In 2016 wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar onder meer X. In de dakkapel van zijn woning worden drugs en zakken met in totaal circa € 546.000 in contanten aangetroffen. De inspecteur stelt een onderzoek in naar de door X ingediende aangiften IB/PVV 2012-2015. Uit dit onderzoek blijkt dat hij in privé netto negatief uitkomt. De inspecteur legt (navorderings)aanslagen en vergrijpboeten op over die jaren. X stelt dat die negatieve netto privé komt door een ontvangen erfenis uit Turkije. Hij legt ter onderbouwing verschillende verklaringen over van onder meer familieleden en deskundigen. In geschil is onder andere of de (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2024/22.1.4) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de aangetroffen contanten afkomstig zijn uit een erfenis. X heeft eerst niets willen verklaren over de contanten, wat vreemd is als hij zoals hij stelt de contanten op legale wijze heeft verkregen. De overgelegde verklaringen bieden geen bewijs voor de omvang en de ontvangst van enig erfdeel door X. Verder voert X niets aan waardoor hij slaagt in het verzwaarde bewijs dat de (navorderings)aanslagen tot een onjuist bedrag zijn opgelegd. De schattingen van de inspecteur zijn redelijk. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 55
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67D
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikel 6
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 28 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag