X’s zoon uit een eerdere relatie staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het woonadres van de ex-partner, maar verblijft ook bij hem. Als X in zijn aangifte IB 2018 de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) claimt, kent de inspecteur hem die niet toe. In beroep stelt X dat zijn zoon in totaal 151 dagen tot zijn huishouden heeft behoord, bestaande uit 100 reguliere dagen (gemiddeld 2,5 dag per week in 40 reguliere weken), 41 vakantiedagen (circa de helft van 12 vakantieweken) plus 10 overige dagen (zoals verjaardagen). Volgens de inspecteur is daarmee niet voldaan aan het zogenoemde ‘doorgaans-criterium’. Daarvoor is vereist dat de zoon in een doorgaans repeterend ritme minstens drie dagen per week, zijnde 156 dagen per jaar, bij X verblijft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X in het gelijk. Het wettelijk criterium ‘doorgaans drie gehele dagen’ duidt op een versoepeling van het impliciete criterium ‘(steeds) drie gehele dagen’ aldus de rechtbank. Voor weken waarin de zoon drie tot vier hele dagen bij X verblijft en voor het overige bij de ex-partner, wordt daarom aan het vereiste criterium voldaan. Ook uit het ouderschapsplan blijkt dat de zoon in ieder geval gedurende 26 weken tot beide huishoudens behoort. X heeft in 2018 recht op de IACK.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 44b
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a