Belanghebbende, X, verhuist in december 2007 van een woonwinkelpand (rijksmonument) naar een nieuwe woning. Drie maanden na de verhuizing, in 2008, neemt X contact op met een makelaar voor de verkoop van het oude pand.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat X aannemelijk heeft gemaakt dat de woning na de verhuizing was bestemd voor verkoop zodat het een ‘eigen woning' bleef. Hieraan doet niet af dat X de woning niet vóór of direct na zijn verhuizing te koop heeft gezet, noch het feit dat het nog ruim een jaar heeft geduurd voordat de officiële verkoopopdracht is gegeven aan de makelaar. De hypotheekrente is aftrekbaar in box 1 voor de periode dat de woning leegstond. In december 2008 is de woning echter verhuurd en valt de woning in box 3. Dat heeft ook gevolgen voor de drempel voor aftrek van uitgaven voor monumentenpanden omdat die in 2008 lager was voor een eigen woning dan voor een box 3 woning en de wet geen ruimte geeft voor beperking van de drempel naar tijdsgelang. X heeft voor een aantal uitgaven niet aan zijn bewijslast voldaan. Verder is in beroep vast komen te staan dat X ten onrechte een substantieel bedrag aan hypotheekrente in aftrek heeft gebracht voor het winkelgedeelte van het monumentenpand. Gelet op al het voorgaande is het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111