A bv houdt de aandelen in B bv en C bv. De drie bv's vormen een fe voor de OB, nl. FE X bv, belanghebbende. In de jaren 2006-2008 factureert H 672 auto's aan B bv. FE X bv brengt de in rekening gebrachte btw van ruim € 4,6 mln in aftrek. Nadat uit een FIOD-onderzoek is gebleken dat H bij een btw-fraude is betrokken, legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan FE X bv.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat een ondernemer die betrokken is bij een btw-fraude geen aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor een ondernemer die weliswaar niet zelf rechtstreeks frauduleus heeft gehandeld, maar die wist dan wel behoorde te weten dat de door hem verhandelde goederen deel uitmaakten van een fraudeketen. De rechtbank overweegt vervolgens dat F, een van de directeuren van A bv, er van op de hoogte was dat H frauduleuze handelingen verrichtte. Hieruit blijkt volgens de rechtbank dan ook dat FE X bv wist of behoorde te weten dat de door haar van H ingekochte auto's deel uitmaakten van een fraudeketen. FE X bv heeft dan ook geen recht op aftrek van de voorbelasting die B bv heeft betaald voor de auto's van H.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15