De Hoge Raad oordeelt dat agrarisch gebruik van gronden geen beletsel hoeft te zijn om een terrein voor de watersysteemheffing als ‘natuurterrein' aan te merken. 

Belanghebbende, X, is een vereniging. Zij is eigenaar van een perceel grond met een oppervlakte van 4.71.25 ha (hierna: het perceel). Het perceel wordt beheerd volgens het beheertype ‘kruiden- en faunarijk grasland'. Tussen 1999 en 2012 bevindt het perceel zich in een overgangsperiode naar ‘kruiden- en faunarijk grasland'. De drainage is onklaar gemaakt, zodat de gewasgroei vertraagt en de kansen voor de flora en fauna passend bij het natuurdoel worden vergroot. In de overgangsperiode vindt elk jaar begrazing plaats met maximaal 1,5 grootvee-eenheid per hectare tot en met juni en 3 grootvee-eenheid daarna. Ook vindt in de overgangsperiode bemesting plaats met ruige stalmest. Het perceel wordt verpacht aan een agrariër die de gewassen maait, het perceel bemest en laat begrazen. De beperkingen veroorzaakt door het beheer als ‘kruiden- en faunarijk grasland' maken dat het perceel in 2009 62% van zijn vermogen tot agrarische productie had verloren. In geschil is of het perceel voor de heffing van watersysteemheffing aangemerkt moet worden als ‘natuurterrein' (X) of als ‘onbebouwd overig'. Voor natuurterreinen geldt een lager tarief.

De Hoge Raad oordeelt dat agrarisch gebruik van gronden geen beletsel hoeft te zijn om een terrein voor de watersysteemheffing als ‘natuurterrein' aan te merken. De opbrengst behaald met gebruik van de gronden doet niet af aan de kwalificatie als ‘natuurterreinen', als dat gebruik is afgestemd op de natuurdoelstelling, aldus de Hoge Raad. Het hof heeft overwogen dat de begrazing (dan wel het periodiek maaien) van het perceel geschiedt binnen de doelstelling behoud of ontwikkeling van natuur en heeft op die grond geoordeeld dat de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Hierin ligt besloten het oordeel dat ook de begrazing (dan wel het periodiek maaien) is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Aldus opgevat geeft deze overweging van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Die overweging is evenmin onbegrijpelijk.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Waterschapswet 116 c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

1

Gerelateerde artikelen