Het Hof van Justitie EU heeft in drie zaken het regime van de fiscale eenheid in strijd met het EU-recht geoordeeld (V-N 2014/30.9). De regeling voor de fiscale eenheid wordt in dit wetsvoorstel uitgebreid voor twee situaties. De eerste betreft de situatie dat een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de aandelen houdt in een dochtervennootschap die is gevestigd in een andere EU-/EER-lidstaat en die dochtervennootschap (onmiddellijk of middellijk via een andere EU/EER-vennootschap) de aandelen houdt in een in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. In die situatie kan onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand worden gebracht tussen de in Nederland gevestigde moedermaatschappij en de in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde dochtervennootschap, de zogenoemde tussenmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid.
Daarnaast wordt het mogelijk om in de situatie waarin de aandelen in twee of meer in Nederland gevestigde zustermaatschappijen worden gehouden door een in de EU/EER gevestigde moedervennootschap, onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand te brengen tussen de in Nederland gevestigde zustermaatschappijen. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde moedervennootschap, de zogenoemde topmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid.
De recente uitspraak in de zaak Groupe Steria (V-N 2015/44.11, TaxVisions editie 10 juli 2015) wordt momenteel nog bestudeerd.
[Nieuwsbron][Nieuwsbron][Nieuwsbron][Nieuwsbron][Nieuwsbron]
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën