X is eigenaar van een pand dat bestaat uit twee bedrijfsruimtes en drie woningen. X stelt dat de gemeente bij de WOZ-waardering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de woningen niet gesplitst mogen worden.
Hof Amsterdam oordeelt dat ook bij een wettelijk splitsingsverbod de gemeente verplicht is om bij de waardebepaling uit te gaan van de kleinste zelfstandige eenheid als bedoeld in art. 16 onderdeel c Wet WOZ. Terecht heeft de gemeente het pand van X afgebakend in 5 WOZ-objecten. De gemeente mag geen rekening houden het feit dat X door het door de overheid ingestelde splitsingsverbod schade lijdt. Het hof sluit zich ook aan bij de beslissing en overwegingen van de rechtbank dat de verhuur van de panden geen invloed heeft op de WOZ-waarde. Door de waarderingsficties van art. 17 Wet WOZ wordt namelijk voorbij gegaan aan de waardedrukkende werking van het geldende huurprijsbeleid en aan het feit dat de objecten alleen kunnen worden verkocht in verhuurde staat. Terecht heeft de rechtbank de stelling van X verworpen dat de ficties in strijd zijn met het systeem van de Wet IB 2001, de Successiewet 1956 en art. 1 Eerste Protocol EVRM. Nu de gemeente diverse beschikkingen en aanslagen op één ‘verzamelbiljet' heeft bekendgemaakt en ook in één geschrift uitspraak op bezwaar heeft gedaan, ziet het hof ten slotte geen reden om meervoudige spanning en frustratie aan te nemen in verband met de termijnoverschrijding. Het hof berekent daarom de vergoeding op € 1.000, zijnde het bedrag dat toegekend zou worden bij een enkelvoudige zaak.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Wet waardering onroerende zaken 16