X is eigenaar van een vrijstaande recreatiebungalow, meer specifiek een watervilla. De grond wordt in 2021 geleverd voor € 146.410, de aanneemsom bedraagt € 340.058, het meerwerk € 76.338 en de offerte voor de tuinaanleg € 42.411. Dit alles inclusief BTW. De woning wordt in 2022 opgeleverd en in gebruik genomen. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde per 1 januari 2022 vast op € 693.000. X gaat in beroep en stelt dat de BTW niet meegenomen moet worden in de WOZ-waarde omdat hij ondernemer voor de omzetbelasting is. Ook stelt hij dat op de waardepeildatum de woning voor 60% was afgebouwd en dat de vaststelde waarde conform dit percentage verminderd moet worden.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de WOZ-waarde van de woning moet worden bepaald in volledig afgebouwde staat. Er moet namelijk gekeken worden naar de situatie op de toestandsdatum (1 januari 2023) en niet daar de situatie op de waardepeildatum (1 januari 2022). De woning is tussen de waardepeildatum en toestandsdatum opgeleverd en gewijzigd als gevolg van bouw, waardoor art. 18 lid 3 Wet WOZ van toepassing is. De regeling voor woningen in aanbouw is niet van toepassing en daarom moet voor de waarde van de woning gekeken worden naar de WEV. De stelling van X dat de waarde zonder omzetbelasting moet worden bepaald is niet juist. Ook als er een volledig recht bestaat op aftrek van omzetbelasting. Het beroep is ongegrond.
Wetingang:
Wet waardering onroerende zaken artikel 17
Wet waardering onroerende zaken artikel 18
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken artikel 4
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Editie: 25 december
Informatiesoort: VN Vandaag