De Hoge Raad oordeelt dat het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.

X heeft twee fiscale cassatieprocedures (24/00705 en 24/00708) lopen. Eind september 2025 is aan hem meegedeeld dat in deze zaken uitspraak zal worden gedaan en wie de raadsheren zijn. Op 2 oktober 2025 verzoekt X om de wraking van twee raadsheren. De mondelinge behandeling van het verzoek was gepland op 2 december 2025, maar is niet doorgegaan. X wraakt namelijk ook twee leden van de wrakingskamer, V. van den Brink en F.J.P. Lock. In dit verzoek stelt X dat zijn verzoeken om afschriften van twee pagina’s van zijn cassatieberoepschrift met de aantekeningen van de twee griffiers (Hof en Hoge Raad) ongemotiveerd zijn genegeerd.

De Hoge Raad oordeelt dat het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Het verzoek bevat weliswaar een uiteenzetting van feiten en omstandigheden, maar deze betreffen niet de gewraakte raadsheren. Gelet op het evidente misbruik van het wrakingsmiddel wordt het verzoek zonder zitting buiten behandeling gesteld. Een na de datum van de onderhavige uitspraak ingediend wrakingsverzoek met betrekking tot de procedures 24/00705, 24/00708 en 25/03569 wordt niet in behandeling genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.15

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.18

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 24 december

Informatiesoort: VN Vandaag

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen