Eind 2001 ontvangt de FIOD/ECD een CD-rom met gegevens uit de interne administratie van een advocatenkantoor uit Liechtenstein. De CD-rom is afkomstig van de bevoegde autoriteiten uit Duitsland. Volgens de inspecteur is uit de gegevens op te maken dat de heer X houder is van een Liechtensteinse stichting. In 2004 wordt bij X huiszoeking verricht. Het Openbaar Ministerie ziet echter af van stafrechtelijke vervolging. De FIOD-ECD geeft de gegevens in oktober 2005 wel door aan de Belastingdienst. De inspecteur stelt vervolgens dat X over zwart geld in Liechtenstein en Zwitserland beschikt en dat hij over het vermogen van de stichting kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. Aangezien een dergelijke stichting pas interessant is bij een vermogen van 3 miljoen Zwitserse frank, is het beginvermogen door de inspecteur op dit bedrag gezet. In geschil zijn de eind 2007 met behulp van de verlengde navorderingstermijn opgelegde (navordering)aanslagen en de 100% verhogingen c.q. boetes.
Rechtbank Arnhem stelt dat Liechtenstein en Zwitserland geen deel uitmaken van de Europese Unie en oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn toegepast mag worden. X beroept zich dus ten onrechte op jurisprudentie die ziet op inkomsten die afkomstig zijn uit de Europese Unie. Het is aannemelijk dat X door middel van de stichting zwart vermogen met opzet uit het zicht van de Belastingdienst heeft willen houden. Verder heeft X de hoogte van de navordering niet bestreden. De boetes worden wel gematigd met 25%. De redelijke termijn is namelijk met meer dan twee jaar overschreden. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond.